Arnold Clerinx en de orgelbouw in de 19de eeuw

Arnold Clerinx

In 1816 werd Arnold Clerinx geboren als zoon van een tingieter uit Sint-Truiden. Mogelijk is hij in contact gekomen met de wereld van de orgelbouw via de tingieterij van zijn vader omdat metalen orgelpijpen van tin worden gemaakt of van een legering van lood en tin.

Arnold Clerinx ging in de leer bij orgelbouwer P.F. Van Dinter die tot 1847 een atelier had in Sint-Truiden en zich daarna in Tienen ging vestigen. Zijn eerste orgel maakte Clerinx waarschijnlijk in 1840 voor de Sint-Gangulfuskerk van Sint-Truiden. Dit orgel kwam in een bestaande oude orgelkast.

Door zijn grote productiviteit heeft Clerinx een belangrijke stempel gedrukt op het orgellandschap van de provincies Limburg en Luik. Omstreeks 1860 had hij 15 arbeiders in dienst. Twee van zijn werknemers, nl. Frédéric Ruef en Jan L. Leyser, werden zelfstandige orgelbouwers.

Voor de orgelkasten en de ornamenten nam Clerinx in 1851 Cornelis Janssen in dienst. Deze sculpteur leerde het vak in Eindhoven en vestigde zich daarna een tijd in Peer. Nadien richtte Janssen in Sint-Truiden een belangrijk bedrijf op voor kerkmeubilair met wel 30 werknemers, maar hij bleef contractueel samenwerken met Clerinx.

In 1898 overleed Arnold Clerinx op 82-jarige leefdtijd, ongehuwd en vermogend.

 

Orgelbouw in de 19de eeuw

De tweede helft van de 19de eeuw wordt in de orgelgeschiedenis gekarakteriseerd door elementen uit het classicisme, pre-romantiek en romantiek. Deze laatste stroming heeft een totaal nieuw orgelconcept voortgebracht, nl. het symfonisch orgel.

De symfonische orgels dragen de ideologie van de industriële vooruitgang in zich. Dit komt tot onder meer tot uiting in grote orgelbouwateliers zoals bv. de firma Merklin (Parijs-Brussel) met 400 werknemers. Deze bedrijven concentreren zich rond de belangrijkste Europese steden, introduceren talrijke technische vernieuwingen in de orgelbouw en verwoorden zeer snel de muzikale tendensen.

In de provinciesteden bleven de orgelbouwers artisanaal voortborduren op de rijke tradities en het klankideoom ontgroeide slechts geleidelijk het barokke temperament. Hun stijl wordt in deze periode aanvankelijk getypeerd als classicistisch. Het orgel had aan het begin van de 19de eeuw nog steeds een reciterende en alternerende functie in de liturgie: hiertoe was er een overvloed aan miniatuurstukjes voorhanden die door wisselingen in klank en karakter boeiend gehouden werden.

Met de opkomst van de parochiekoren in de tweede helft van de 19de eeuw stond het orgel in voor de begeleiding en moest de klank beter versmelten met de koorzang. Daarnaast stond het orgel in voor de muzikale invulling van de langere stiltemomenten tijdens de offerande, de consecratie en de communie. Een naspel -met de typische Grand Jeu registratie- werd populair; daarentegen werd vóór de mis slechts bij uitzondering gespeeld.

 

De stijl van Clerinx

Een gelijklopende evolutie is waar te nemen in het oeuvre van Clerinx. Vooreerst zijn de oudste tradities waarop Clerinx zich baseert te vinden in het zuiden: de Luikse school die op zijn beurt onder invloed stond van de Franse orgelbouwers.

De eerste instrumenten van Clerinx werden nog met een rugpusitief (tweede klavier) gebouwd: bv. Lommel, Rekem en Peer. De klank wordt opgebouwd vanuit twee massieve klankpiramiden: het Grand Jeu en het Plein Jeu. Het Plein Jeu verliest ten opzichte van vorige stijlperioden aan schittering door het aantal koren in de vulstemmen te reduceren. De enkelvoudige vulstemmen die voordien een belangrijke plaats hadden in het orgel (tertsen en kwinten) maken plaats voor grondtonige registers zoals de gamba en salicional die geschikter zijn voor de begeleiding van de zang en de drang naar serene devotie. Slechts in zijn eerste orgels (o.a. Peer) plaatst Clerinx  nog de tweekorige sesquialter.

Het systeem met een rugpositief werd later door Clerinx verlaten en ter compensatie ontwierp hij een windlade die door twee klavieren bediend kon worden. Typisch zijn de gedeelde en halve registers die vooral in kleinere parochiekerken dankbaar gebruikt werden om wat meer kleur te geven aan tussenspellen en versetten. Het Grand Jeu -met de typische trompetklanken- had steeds een fors karakter en werd gebruikt voor het naspel en destijds ook tijdens de offerande.

 

Enkele andere orgels van de hand van Arnold Clerinx

Orgel Lommel 1843Orgel Alken ca. 1860

Foto links: het Clerinx-orgel in de Sint-Pietersbandenkerk te Lommel (1843).
Foto rechts: het Clerinx-orgel in de Sint-Aldegondiskerk te Alken (ca. 1860).

 

er voor het vervolg